U bent hier
De Nieuwjaarsbrief van Bart De Wever en Johan Van Overtveldt
Omtrent de toestand binnen de eurozone weerklonken enkele dagen terug binnen de 24 uren drie opvallende visies. Terwijl Europees president Herman Van Rompuy de eurocrisis als voorbij omschreef, stelde Mario Draghi, de president van de Europese Centrale Bank (ECB), dat er goed werk geleverd is binnen de eurozone maar dat er nog erg veel moeilijke beslissingen te nemen vallen vooraleer de crisis als voorbij zal mogen beschouwd worden. Jens Weidmann, de president van de Duitse Bundesbank, ging nog een stap verder dan Draghi. Weidmann verklaarde er ernstig rekening mee te houden dat er in 2014 een kwalijke heropflakkering van de eurocrisis komt.
Kan het verbazing wekken dat bij zoveel onduidelijkheid en tegenstrijdigheid tussen de hoogst betrokkenen bij de eurocrisis burger en ondernemer de werk-, en leefomgeving als hoogst onzeker ervaren? Die onzekerheid remt de bestedingen en de investeringen en maakt dat het economisch herstel maar niet écht uit de startblokken raakt. Het is trouwens niet enkel vanuit de eurozone dat het onzekerheid troef blijft. Ook vanuit de Belgische besluitvorming komen veel te weinig signalen en beleidsingrepen die komaf maken met die wurgende onzekerheid. Niets illustreert de onzekerheid beter dan het feit dat de burgers van dit land alsmaar meer aan het sparen slaan.
2014 mag geen kopie worden van 2013
Het is van het grootste belang voor iedereen dat 2014 geen kopie wordt van 2013, een jaar dat zich elke dag opnieuw kenmerkte door het doorschuiven van moeilijke beslissingen. Die doorschuifmentaliteit was duidelijk aan de orde binnen de eurozone en in België maar niet enkel daar. Denken we verder maar aan, bijvoorbeeld, de manier waarop Washington omgaat met haar begrotings- en schuldenproblematiek, Japan de structurele ingrepen in de economie niet doorvoert en China onwennig met haar kolossaal bankenprobleem omspringt. Te veel bewindslui toonden zich in de loop van 2013 fan van Wachten op Godot. We beperken ons in wat volgt tot het Belgische beleid als exponent bij uitstek van de doorschuif-aanpak op beleidsniveau.
Publieke financiën, concurrentievermogen en het groeipotentieel van de economie
Inzake sociaal-economisch beleid in België bleef de regering-Di Rupo zwaar in gebreke op minstens drie fundamentele terreinen: de publieke financiën, het concurrentievermogen en het groeipotentieel van de economie. In belangrijke mate als gevolg van het falende beleid op deze terreinen kampt België nu al enkele jaren met een tekort op de handelsbalans en blijft de werkloosheid stijgen.
De Nationale Bank verwacht dat in de loop van 2014 de werkloosheid boven de 9% uitklimt. Dit zou betekenen dat de werkloosheid in België het hoogste peil sinds 1998 zal bereiken. Bijzonder erg is het gesteld met de jeugdwerkloosheid. Bijna één op de vier Belgische jongere zit zonder werk. Daarmede scoren we weliswaar minder dramatisch dan Spanje en Griekenland waar de jeugdwerkloosheid boven de 50% uitkomt maar in landen als Duitsland (8%), Oostenrijk (9%) en Nederland (12%) ligt de jeugdwerkloosheid tot de helft en meer lager dan bij ons.
Wat de publieke financiën betreft blijft er voor 2013 een globaal financieringsdeficit gelijk aan 2,8% van het BBP (of ruim 10 miljard euro) en dit ondanks het evenwicht gerealiseerd door de Vlaamse regering. Op basis van erg optimistische macro-economische uitgangspunten rekent men voor 2014 met een globaal financieringssaldo van 2,6%, nauwelijks een verbetering dus ten aanzien van vorig jaar. Gegeven de aanhoudende begrotingstekorten kan het geen verbazing wekken dat de overheidsschuld opnieuw boven de 100% van het BBP klom. Met een dergelijk hoge schuld beschikt België nauwelijks over enige beleidsruimte indien zich opnieuw een noodsituatie, van welke aard ook, zou voordoen. De regering-Di Rupo sprak met Europa af tegen 2015 tot een structureel evenwicht op de begroting te zullen komen. Met wat nu voorligt, blijven we daar nog minstens 7 miljard euro van verwijderd.
De regering-Di Rupo schermt op het vlak van haar begrotingsbeleid met 22 miljard euro aan maatregelen. Het gaat dan om 8 miljard aan belastingverhogingen en bijna evenveel aan eenmalige maatregelen (vaak ook langs de kant van de inkomsten). Wat de besparingen betreft, blijft er veel flou artistique zoals onder meer blijkt uit het evaluatierapport van het Rekenhof. Zeer opvallend is, bijvoorbeeld, telkens weer de hypocriete argumentatie rond de uitgaven in de gezondheidszorg waar besparingen afgemeten worden ten aanzien van een hypothetische groeinorm (en niet ten opzichte van reële uitgaven).
Méér dan ooit moet worden vastgesteld dat de publieke financiën van de NV België totaal niet voorbereid zijn op de kosten van de vergrijzing die de komende drie decennia nadrukkelijk aan de orde zullen komen. Tenzij je de fabel van het Zilverfonds gelooft natuurlijk. Op hun hoogtepunt gaan die vergrijzingskosten ten opzichte van de huidige situatie, bij ongewijzigd beleid en in euros van vandaag, op jaarbasis 20 à 30 miljard euro aan meeruitgaven met zich meebrengen.
Inzake het concurrentievermogen blijft het een feit dat in de privésector van de Belgische economie de handicap van onze ondernemingen nu, al naargelang de geraadpleegde bron, zich ergens tussen de 16% en de 25% situeert. Deze loonkostenhandicap slaat dus op een bedrag van, afgerond, minimaal 20 miljard euro. Het gaat inzake concurrentievermogen uiteraard om méér dan enkel maar loonkosten maar ze vormen er wel een cruciaal onderdeel van. Onder de regering-Di Rupo nam, zo blijkt onder meer uit de gegevens van Eurostat, deze handicap verder toe. De maatregelen genomen door deze regering nemen in het beste geval 1 miljard euro loonkostennadeel weg, nauwelijks een druppel op een hete plaat. Voorts praktiseerde de regering-Di Rupo in dezen wat ze ook op vele andere beleidsterreinen toepaste, namelijk doorschuiven naar de toekomst: de loonkostenhandicap moet tegen 2018 weggewerkt worden! Geen wonder dat onze ondernemers aarzelen om te investeren en in een toenemend aantal gevallen zelfs gedwongen worden tot de-lokaliseren om te overleven.
Het derde element van schromelijk tekort schieten, betreft de maatregelen noodzakelijk om onze economie terug op een gezond groeipadte brengen. De voorbije jaren vertoonde het structurele groeipad van de Belgische economie een duidelijk neerwaartse curve. Naast de reeds aangestipte onzekerheid spelen onder meer het alsmaar verder afkalvend concurrentievermogen, de steeds verder opgedreven belastingdruk, de rechtsonzekerheid en de vanuit bepaalde partijen ronduit vijandige houding ten aanzien van privaat initiatief en ondernemerschap een belangrijke rol in deze kwalijke evolutie qua groeicapaciteit.
Het is echt geen toeval dat in de loop van 2013 een historisch record inzake aantal faillissementen werd gevestigd. Om tot een duurzame en hogere economische groei te komen dringen zich structurele ingrepen op inzake fiscaliteit, overheidsuitgaven, arbeidsmarkt en investeringsklimaat.
Een duurzaam groeiende economie aangedreven door een dynamische ondernemersmotor is noodzakelijk voor meer jobs, voor gezondere overheidsfinanciën en voor een maatschappij die qua tolerantie, openheid, verdraagzaamheid en opportuniteiten perspectieven voor iedereen biedt. 2013 kon de burger ter zake weinig soelaas geven. Een structureel kwakkelende economie is slecht voor mens, maatschappij én democratie. Zeker de minstbedeelden in onze maatschappij krijgen het alsmaar moeilijker.
Het kan en moet anders
De N-VA biedt met het programma dat zij in aanloop naar de verkiezingen van mei van dit jaar neerlegt op elk van de hier aangeraakte punten constructieve én concrete alternatieven aan. Enkel via de confederale staatsstructuur kan het nieuwe sociale en economische beleid duurzaam verankerd worden. Een sterk economisch draagvlak is een absolute voorwaarde om ook diegenen die het vandaag moeilijk hebben te helpen tot een menswaardig bestaan te komen, een grote bekommernis binnen de N-VA. De komende weken en maanden zullen onze voostellen verder verfijnd en uitgediept worden. Het kan en moet anders. Het moet gedaan zijn met voor burger en maatschappij levensbelangrijke beslissingen te blijven voor ons uit te schuiven.